Wolbert Vroom 2007
In de Hypnerotomachia Polihili spleen bouwwerken en architectuur een rol die architecten uitdaagt tot commentaar. In dit artikel van architect Wolbert Vroom staan twee vragen centraal: hoe kijkt een architect tegen dit boek aan en zou dit boek geschreven kunnen zijn door een architect?
De Hypnerotomachia Polihili gaat in op de architectuur en in het bijzonder de bouwkundige aspecten van de klassieke architectuur. Het is echter noch een architectuurtraktaat,een handboek voor de architect, noch een door een architect geschreven boek. Wel is de auteur van het boek, naar algemeen aangenomen wordt Francisco Colonna, een nauwgezet en enthousiast beschouwer van architectuur.
Dat het boek niet door een architect is geschreven, blijkt uit de manier van schrijven over bouwkunde en architectuur. De auteur citeert her en der en lukraak uit enkele bronnen, waarvan De Architectura van Vitruvius (eerste eeuw voor Christus), de oervader van alle latere architectuurbeschouwers, en dat van Alberti De Re Aedificatoria (1485), de meest bekende zijn.
Zonder inleiding, uitleg of commentaar gebruikt de auteur talloze bouwkundige termen. De lezer dient over grondige voorkennis te beschikken om het verhaal te kunnen volgen. In een inleidend gedicht op pagina 4 van de zojuist verschenen vertaling van Ike Cialona wordt de lezer bij voorbaat geconfronteerd met de overvloed aan architectonische details in het verhaal, zoals: ‘piramiden en thermen, gigantisch grote kolossen’ en ‘architraven en friezen’ .
De architectuur van Colonna
Colonna behandelt de architectuur uitsluitend in het eerste van de twee boeken. Hij bespreekt zes gebouwen. De paviljoenachtige bouwsels en fonteinen die hij in de tuinen van een paleis en op het eiland Cythera aantreft, laat ik buiten beschouwing omdat die over tuinarchitectuur gaan. De zes beschreven gebouwen zijn heel verschillend van afmeting:
- De ruïne: een complex dat deels is omsloten en uitgehouwen uit het gebergte, bestaande uit:
- het portaal [hoofdstuk 5-6) , dat zich aan de basis van dit complex bevindt;
- een reusachtige piramide (hoofdstuk 3);
- daar bovenop: een hoge obelisk (hoofdstuk 3);
- Het paleis van koningin Eleuterillida (hoofdstuk 8- 9);
- De tempel waar Poliphilus Polia ontmoet (hoofdstuk 17);
- Een vervallen tempel, sokkels en grafmonumenten (hoofdstuk 19);
- Een amfitheater op het eiland Cythera (hoofdstuk 22); met daarbinnen:
- een zevenhoekig Venustempeltje (hoofdstuk 23)’
1 Een ruïnecomplex: een basis met portaal met daarop geplaatst een piramide en bekroond door een obelisk
In hoofdstuk 3 beschrijft Colonna de reusachtige piramide die ‘bekroond’ wordt door een obelisk: zowel piramide als obelisk zijn aan de hand van de tekst makkelijk uit te tekenen. Uit het niets start Colonna met een opsomming van bouwkundige termen: ‘architraven, elegante kapitelen met diep ingesneden sculpturen, kroonlijsten, friezen en archivolten’. Het handboek Bouwkundige termen van Haslinghuis en Janse kan meteen uit de kast gehaald worden. Verduidelijkt hier de bijbehorende afbeelding nog de omschrijving van dit bouwsel, verderop in de tekst wordt dat anders. In hoofdstuk 5 worden de maten en verhoudingen van het portaal beschreven: het klassieke portaal is een belangrijk element in de klassieke architectuur.
Het begint overzichtelijk een vierkant met een half vierkant er bovenop geplaatst, dat is ingedeeld in 16 + 8 = 24 vierkanten. Dan volgt de geometrische opbouw met extra lijnen en middellijnen: vanuit het vierkant wordt met behulp van rasters, cirkels en diagonalen de hoofdvorm van het portaal stap voor stap beschreven. De auteur tracht de lezer enige kennis en inzicht in de samenstelling van een portaal bij te brengen.
Dit blijkt in de praktijk niet zo eenvoudig vanwege de verwarrende en onduidelijke beschrijving van Colonna. In latere vertalingen heeft dit geleid tot weer hele andere
beschrijvingen. Kortom, de omschrijving is niet eenduidig. In het volgende hoofdstuk toont Poliphilus zijn bewondering voor – en meer nog de vreugde over – alle bouwsels die hij tot nu toe heeft gezien.
Dan betreedt hij, naar eigen zeggen ‘onverzadigbaar’, dit portaal. Eenmaal binnen geniet hij ‘voetje voor voetje’ op intense wijze van alle kunstwerken. Aangekomen bij een duistere ruimte besluit hij terug te keren, maar vlak voor de uitgang van het portaal wordt hij afgeschrikt door een ‘monsterlijke’ draak en rent hij in paniek alsnog de duistere ruimte in, enerzijds gedreven door doodsangst en anderzijds door zijn liefde voor Polia. Geheel onverwacht neemt het verhaal hierna een gunstige wending. Het portaal symboliseert op deze manier een louterende ervaring, het is een belangrijke stap in zijn leven.
2 Het paleis van koningin Eleuterillida
In hoofdstuk 8 wordt de residentie van deze koningin bewonderd: ‘de gevel van het weelderige, grandioze, majestueuze paleis, de ligging ofwel locatie en de symmetrie van het wonderbaarlijke ontwerp’. Hij raakt meteen onder de indruk van ‘de kunstige constructie’ en ‘dat gevoel voor verhoudingen tussen maar en onderlinge afstand van zuilen’. Hij beschrijft enthousiast de versieringen, materialen, kleuren, raampartijen, zuilen-gangen en casettenplafonds. Hier ontbreken maatvoering en verhoudingen van dit bijzondere paleis geheel. In hoofdstuk 9 bewondert de auteur eerst nog de materialen en de versierselen. Hij betreedt een ‘dakloze binnenplaats’ (atrium) van 28 bij 28 passen, waarvan elke wand is opgedeeld in zeven vlakken door rechthoekige pilasters. Het getal zeven geldt als een ‘getal dat de na tuur uiterst welgevallig is’. Daarop volgt een omschrijving van architraaf, profiellijsten, fries, kroonlijst en gootlijst. In combinatie met de afbeeldingen krijgt de lezer een goedbeeld gepresenteerd van de plechtige sfeer in en om dit Paleis.
3 De tempelwaar Poliphilus Polia ontmoet
Veel verder in zijn verhaal, in hoofdstuk 17, beschrijft de auteur de tienhoekige tempel, waarin Poliphilus voor het eerst Polia ontmoet. Zestien bladzijden lang wordt deze, voor hem zo belangrijke, tempel tot in detail beschreven. Daarmee is dit het langste en moeilijkste hoofdstuk van het boek. Het grondplan wordt uitputtend beschreven, zo ook de relatief ingewikkelde opbouw. “De tempel was rond en volgens de regels van de bouwkunst gebouwd’, en er volgt een complete beschrijving. Het bronzen koepeldak is voorzien van een ingenieus afvoerstelsel voor hemelwater. De deuren die toegang bieden tot het offeraltaar zijn voorzien van een vernuftig zelfsluitend systeem. De tempel staat in plattegrond, doorsnede en perspectief tegelijk afgebeeld (p.205). De auteur wordt ondanks zijn bewondering furieus op het gebrek van waardering voor de klassieke bouwkunst: ‘O, ellendige tijden waarin wij leven! Hoe kunnen de modernisten (om een passend woord te gebruiken) een zo mooie en waardige uitvingen verloochenen? Niemand mag denken dat architraven, friezen, kroonlijsten, basementen, kapitelen, zuilen, pilasters, vloeren, wanden, het balkwerk onder de vloeren en het hele systeem in verband, maat en indeling zo schitterend ontworpen en geordend zouden kunnen zijn zonder aanwijzingen van het bekwame en uitmuntende vernuft van de antieken’(p.204)
- Een vervallen tempel, diverse sokkels en grafmonumenten (hoofdstuk 18 en 19)
Polia raadt Poliphilus aan de vervallen tempel en enkele grafmonumenten te gaan bekijken om ‘het hinderlijke vuur enigszins te beteugelen’. Op zijn pad naar de tempel staat een obelisk, voorzien van tekens en hiërogliefen met wijze levensspreuken, een fries met tekst en een brok steen met onheilspellende tekst. Dan valt zijn blik op een zeshoekige, eenvoudig versierde tempel. Hier vindt Poliphilus de weg naar een nauwkeurig beschreven eronder gelegen crypte. Daarna ziet hij enkele altaren et grafzerken, met of zonder plint, hielojief, hollijst, torus en sierrand. Opgeschrikt door de heftige grafteksten, rent hij terug naar zijn Polia.
5 Het. amfitheater (hoofdstuk 22)
Na een bootreis (op bevel van Cupido) komt het liefdespaar aan op het in twintig segmenten verdeelde eiland Cythera. Hier ontwaart hij een ‘bijzonder fraai, kunstig gebouwd en dienstig ontworpen portaal, dat toegang bood tot een magnifiek amfitheater’. Eerst wordt dit portaal beschreven en dan komt het amfitheater aan bod. Hij beschrijft ook dit bouwwerk tot in detail. Het is opgedeeld in vier kwarten van elk acht segmenten, waarop de tweeëndertig zuilen zijn
geplaatst. De afbeelding van een gevel fragment samen met enig voorstellingsvermogen doen dit klassieke gebouw voor het geestesoog van de lezer verschijnen. Het amfitheater lijkt, zoals de auteur aangeeft, sterk op het Colosseum te Rome en op het theater in Verona. Op de omlopen aan de binnenzijde zijn pergola’s aangebracht die zijn bekleed met perfect gesnoeid groen, kruiden en
bloemen. Het zal dienen als decor bij de plechtigheden die gaan komen.
- Een zevenhoekig Venustempeltje e (hoofdstuk 23)
Midden in het amfitheater staat een tempeltje in een zelden voorkomende zevenhoekige grondvorm. Colonna beschrijft de prachtige materialen en kleuren van ‘dit goddelijk kunstwerk’ : cyaanblauw saffier, ‘glasgroen’ jaspis en het ‘zuiverste’ goud. Tekst en afbeelding geven de opbouw van deze zevenhoek weer. De in het fries afgebeelde twaalf sterrenbeelden verbinden de zuilen, die elk één van de zeven (destijds bekende) planeten vertegenwoordigen. Dit geheel wordt overkoepeld met een ‘helder, doorschijnend en smetteloos’ bergkristal met in de top een eivormige bol. In het midden bevindt zich de bron, waar Poliphilus een reiniging moet ondergaan voordat beide geliefden formeel een paar gaan vormen. In het laatste Hoofdstuk (24) van het eerste boek verlaten beiden de tempel en het amfitheater via het portaal.
Leon Battista Alberti en Vitruvius: bronnen voor Francesco Colonna
In de literatuur gelden de traktaten van Vitruvius en met name die van Alberti, een bekend Italiaans bouwmeester uit de vijftiende eeuw, als belangrijkste referenties voor de manier waarop Colonna over de (klassieke) architectuur schrijft. Alberti is wel eens geopperd als mogelijk auteur van de Hypnerotomachia Poliphili, maar de verschillen met zijn andere werk zijn te talrijk en te elementair.
Zo keurde Alberti bijvoorbeeld groteske beelden in tuinen niet af, maar obscene beelden wel. Colonna is bepaald niet vies van erotische beelden. Tuinen en planten bespreekt Alberti nauwelijks en Colonna juist vaak. Ook wat nauwkeurigheid betreft verschillen de auteurs sterk van elkaar. Hoogtes van gebouwen worden door Colonna ‘geschat’ (p. 23). Als de lezer de geometrische vormen met behulp van passer en liniaal zou uittekenen, dan kloppen die net niet. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de opzet van de zevenhoekige Venustempel en de bepaling van de omtrek van het eiland Cythera. En als men de aanwijzingen in de tekst letterlijk zou volgen, dan zou de hellingshoek van het fronton van het portaal te hoog en te stijl worden.
Bovendien stemmen de drie afbeeldingen van dit portaal (P.26 ,55, 62) niet overeen. De gecompliceerde uitleg van de opbouw van het portaal vergt veel inspanning, niet alleen van de gemiddelde Iezer, maar ook van een architect. Alberti daarentegen was wel op de hoogte van de geometrische leer van Euclides: zijn maten- en verhoudingenstelsels verhouden zich steeds correct tot elkaar. Overigens werd Albeti’s De Re Aedificatoriae in 1485 zonder afbeeldingen uitgegeven. Die verschenen pas in de Florentijnse uitgave van 1550. Colonna citeert Vitrivius: ‘[dat] handswerklieden in dienst staan van de architect’. Ook Alberti meldt al in zijn voorwoord van De Re Aedificatoriae dat timmerlieden slechts een instrument zijn voor de architect. Het is een bewering die overigens later in elk architectuurtraktaat wordt herhaald.
Tot wie richt Colonna zich,wie is zijn beoogde lezer? In de inleiding zegt initiatiefnemer en geldschieter Leonardo Grassi: ‘De onderwerpen in dit boek zijn niet van dien aard dat ze verbreid moeten worden onder het volk en voorgelezen op het dorpsplein: ze zijn ontleend aan de geheime schatkamer van de wijsbegeerte’. Colonna zelf laat zich er nergens over uit. Naar mijn mening is het boek geen architectuurtraktaat, geen handboek voor de architect. De bouwkundige beschrijvingen, zoals bijvoorbeeld die van de Venustempel, moeten niet gelezen worden als letterlijke richtlijnen en instructies voor een bouwheer. Wel is in de Hypnerotomachia Polihili een belangrijke rol weggelegd voor architectuur en dat niet alleen als decoratieve aankleding van het verhaal, maar ook op het niveau van de symboliek. Een voorbeeld van het laatste is het betreden van een portaal als een louterende ervaring in de hoofdstukken 5 en 6. De uitbundige beschrijvingen van maten, verhoudingen, materialen en kleurgebruik bieden de lezer bovendien niet alleen een prachtig beeld van het decor van het verhaal, maar geven architecten ook een idee hoe een leek, in dit geval Colonna, architectuur kan waarderen . In deze architectonische beleving schuilt voor architecten tot op de dag van vandaag de waarde van dit boek.