DE BOEKBANDEN VAN WILLEM VAN ORANJE
De La Fontaine Verwey, Herman; Hamilton, Alastair
Bron: Quaerendo, jaargang 14, nummer 2, 1984, pp.81-123 (43)
Tijdens de bloeitijd van het boekbinden in Parijs rond het midden van de zestiende eeuw lieten verschillende vooraanstaande Nederlanders hun boeken inbinden in de Franse hoofdstad, onder wie Marcus Laurinus, kardinaal Granvelle, Anne de Lorraine, de hertog van Aerschot en graaf Mansfeld. (De laatste twee tijdens hun gevangenschap in Vincennes). Ook Willem van Oranje bestelde banden in een Parijse werkplaats. Het bewijs hiervoor bestaat in de vorm van drie boeken met zijn armen op de banden: Le songe de Poliphile (2e edn., Parijs 1554), La Cyropédie, een vertaling van Xenophon (2e edn., Lyon 1555), en L’heptaméron , de verhalen van de koningin van Navarra (Parijs 1559). De prins maakte voor het eerst kennis met de Franse boekbinderij toen hij in juni 1559 enkele weken aan het Franse hof verbleef als gijzelaar voor de bekrachtiging van de Vrede van Cateau-Cambrésis en als gevolmachtigde van Filips II bij zijn huwelijk met de dochter van Hendrik II. William was aanwezig bij het toernooi waarbij de Franse koning dodelijk gewond raakte en bij zijn dood. Willems plan om in zijn kasteel in Breda een kleine bibliotheek in Franse stijl op te richten, hing nauw samen met zijn tweede huwelijk met Anna van Saksen in 1561. Anna had een buitengewoon strenge en formele opvoeding gehad en leed onder aanvallen van melancholie, en het was William’s hoop dat hij haar kon opvrolijken door haar Franse boeken over het onderwerp van lezen te geven, zoals Amadis de Gaule. Deze strategie zou echter een akelige mislukking worden, want Anna leerde haar les maar al te goed en ging snel over op de drank en bezweek uiteindelijk aan waanzin. Toen de prins bij het begin van de opstand in 1568 de Nederlanden verliet, nam hij een deel van de roerende zaken mee in het kasteel van Breda. Volgens de inventaris waren dit achtenveertig boeken met banden met daarop zijn wapen. Sommige hiervan, met Franse erotische teksten, komen later in Anna’s bezit terecht. Ze werden bij haar in beslag genomen toen ze in 1571 onder huisarrest werd geplaatst in kasteel Beilstein, na het schandaal rond Rubens ‘vader. Na haar overlijden in Dresden, waar ze door haar familie werd opgesloten, werd tussen haar bezittingen een aantal andere Franse boeken aangetroffen: deze waren van algemene aard en vrijwel zeker ook afkomstig uit de gerechtsbibliotheek te Breda. De drie overgebleven boeken met het wapen van William komen niet voor in Anna’s collectie. Misschien gaf ze ze weg of werden ze door de prins bewaard, maar later tijdens zijn zwervende leven zoekgeraakt of na zijn dood verkocht. De tweede serie banden met het wapen van de Prins werd tussen 1578 en 1581 in Antwerpen gemaakt. Vanaf 1577 bracht Willem een groot deel van zijn tijd door in de stad aan de Schelde, waar zijn derde vrouw, Charlotte de Bourbon, woonde met de kinderen. De Antwerpse jaren, of in ieder geval de vroege, waren de gelukkigste van Willems leven. Prominente hugenoten zoals Languet en Du Plessis-Mornay waren ook in Antwerpen en dienden de prins als adviseurs. Het was omstreeks deze tijd dat Willem voor het eerst met Plantijn in aanraking kwam en in 1578 werd Plantijn benoemd tot drukker van de Staten-Generaal. De katholieke spiritist Plantijn had veel sympathie voor Oranjes pogingen om een klimaat van verdraagzaamheid te scheppen en verwachtte veel van de prins, zoals blijkt uit twee idealistische gedichten ter ere van Oranje, geschreven ter gelegenheid van het bezoek aan de Officina Plantiniana dat de prins en zijn gemalin gemaakt op 14 december 1579. De eerste Antwerpse banden van eenvoudig kalfsleer met de armen van de prins (gestempeld met een ander blok dan dat gebruikt voor de Parijse banden) sieren twee exemplaren van een gezangboek gedrukt door Plantijn eind 1578 en uitgegeven begin 1579, Les cantiques saints , die de auteur, Charles de Navières, had opgedragen aan William en Charlotte. In die tijd was de dichter en soldaat Navières Willems kamerheer, nadat hij eerder de zuster van Charlotte, Françoise de la Marck, had gediend als kamerheer en militair adviseur in zijn geboorteplaats Sedan. De twee volkomen identieke banden voor het gezangboek moeten gemaakt zijn door een van de toenmalige binders van Plantijn. Hetzelfde blok verschijnt weer op zes kalfsbanden voor een kopie van Plantijns meesterwerk, de Biblia Regia (1568-1572), nu in de Stadsbibliotheek te Haarlem. Waarschijnlijk was deze bijbel een geschenk van de drukker aan de prins, mogelijk in verband met het bezoek aan zijn drukkerij. Het werktuig komt ook voor op een kalfsband gemaakt voor de herziene Italiaanse uitgave van Guiccardini’s beroemde beschrijving van de Lage Landen, die Plantijn publiceerde in het voorjaar van 1581. Ook hier mogen we aannemen dat het een geschenk aan de Prins van Plantijn was. In een bijlage wendt de auteur zich tot twee andere delen van religieuze verzen van Charles de Navières, gedrukt in 1580 door andere Antwerpse drukkers: Les psalmes mis en vers en Premier livre des hymnes, de laatste gewijd aan aartshertog Matthias, de gouverneur, en de eerste. aan de kinderen van Willem van Oranje en tevens aan zijn zus Catharina en haar echtgenoot Günther von Schwarzburg. Dit is een vertaling van het psalter van Luther, bedoeld voor de Franstalige lutherse gemeente in Antwerpen die geleid werd door de Spaanse hervormer Cassiodoro de Reyna, bête noire van de calvinistische predikers. Moeten we deze toewijding aan Oranjes kinderen opvatten als een poging om het prinselijke gezin voor de lutherse zaak te winnen? De geruchten die deze toewijding destijds moet hebben veroorzaakt, waren wellicht de reden voor het vertrek van Navières uit Antwerpen kort daarna en zijn terugkeer naar Sedan, dat hij hielp verdedigen tegen de Ligue. Toen in 1595 Charlotte’s tweede dochter, Maria Elizabeth, in Sedan trouwde met hertog Henri de la Tour d’Auvergne, weduwnaar van Françoise’s dochter Charlotte de la Marck, wijdde Charles de Navières een op rijm geschreven brief aan de jonge hertogin en haar oudere zus, gravin Palatine Louise Juliana. Daarin herinnerde de dichter de twee prinsessen aan de jaren die hij in Antwerpen in dienst van hun ouders had doorgebracht – de jaren waarin de wapenschilden werden gemaakt.